Boekrecensie: De zaak Organon

SIS Finance > Insights > Nieuwsbrief > Nieuwsbrief mei 2018 > Boekrecensie: De zaak Organon

In Oss en wijde omstreken is de teloorgang van het farmaceutische bedrijf Organon voor velen nog steeds een open wond. Hoe kon dit succesvolle bedrijf, opgericht in 1923, na bijna een eeuw te gronde gaan? Wie waren daarvoor verantwoordelijk? En hoe zou in de toekomst een casus als deze voorkomen kunnen worden? De Rotterdamse sociologen Jack Burgers en Johan Heilbron zochten het, samen met een aantal van hun studenten, uit in hun boek De zaak Organon.

 

De ondertitel van het boek, ‘Geneesmiddelen in de greep van bedrijvenpoker’, duidt al aan waar volgens de auteurs de schoen wringt. Organon, in 1969 opgegaan in het fusiebedrijf Akzo (later AkzoNobel), werd in 2007 door toenmalig CEO Hans Wijers verkocht aan branchegenoot Schering-Plough, die op zijn beurt in 2009 werd ingelijfd door farmareus Merck. Deze kondigde een jaar later een wereldwijde reorganisatie aan, waarbij in Oss de R&D-afdeling gesloten zou worden en 2175 mensen zouden worden ontslagen. De gevolgen van dit staaltje ‘bedrijvenpoker’ met hoge inzet pakten uiteindelijk gelukkig iets minder dramatisch uit, in elk geval qua werkgelegenheid, maar feit is dat het bedrijf Organon niet meer bestaat en dat het spel, zeker vanuit ons land bezien, vrijwel alleen verliezers kende.

 

Aandeelhoudersdenken en te nauwe focus

Onder meer aan de hand van interviews met een aantal hoofdrolspelers in dit drama beschrijven de auteurs minutieus de Werdegang van het ‘mirakel van Oss’ en de nasleep daarvan. Ze verklaren de gebeurtenissen uiteindelijk met een beroep op twee dominante trends in het bedrijfsleven, waar ook de politiek onvoldoende weerwoord op had. Ten eerste de doorgeschoten invloed van, wat zij noemen, de ‘economie van de financiële wereld op de economie van de reële productie’. Ze doelen dan op het kortetermijndenken en de focus op aandeelhouderswaarde die kenmerkend zijn voor een ‘Angelsaksische’ visie op zakendoen, in contrast met het ‘Rijnlandse’ model, dat meer op continuïteit, langetermijndoelen en de belangen van alle stakeholders (dus niet alleen die van de aandeelhouders) gericht is.

Een tweede trend betreft een bepaalde managementopvatting, die ervan uitgaat dat bedrijven zich vooral moeten richten op hun kernactiviteiten en -producten (bij AkzoNobel: verf) en alles wat daar niet in past, af moeten stoten. De auteurs citeren met instemming oud-AkzoNobel-topman Kees van Lede, die stelt dat het risico van zo’n opvatting is dat ‘you focus yourself into insignificance’. Anders gezegd: er is, in weerwil van deze populaire managementopvatting, geen principiële reden waarom het voor een bedrijf verkeerd zou zijn om een brede portfolio te voeren, zolang alle verschillende divisies maar zelf hun eigen broek op kunnen houden.

 

Snelle jongens

De auteurs steken niet onder stoelen of banken dat ze weinig op hebben met de manier waarop sinds 2007 verschillende Amerikaanse eigenaren met Organon om zijn gesprongen, en het bedrijf uiteindelijk hebben ontmanteld. Ondanks hier en daar wat nuanceringen doemt in hun boek het bekende beeld op van gehaaide jongens die voor het snelle geld gaan en daarvoor de langetermijnbelangen van een eerbiedwaardig bedrijf en uiteindelijk ook van de samenleving terzijde schuiven. Niet alleen deze opportunistische, door aandeelhouderswaarde gedreven aanpak krijgt onder uit de zak, ook de economie als wetenschap, die uitsluitend uit zou gaan van abstracte modellen en geen voeling (meer) heeft met de echte wereld, moet het in dit boek ontgelden. (Hier wreekt zich misschien dat het is geschreven door twee beoefenaars van een concurrerende, tegenwoordig wat minder prominente sociale wetenschap: de sociologie.) Daar schieten de auteurs af en toe in door; zowel van ‘aandeelhoudersdenken’ als van de economische wetenschap schetsen ze soms een karikaturaal beeld, waarop het vervolgens gemakkelijk prijsschieten is.

 

Meer regulering?

Dat doet niets af aan het feit dat Burgers en Heilbron terecht ook harde noten kraken en bijvoorbeeld laten zien dat de (rijks)overheid indertijd, om ideologische redenen, te weinig heeft gedaan om Organon, en met name de onderzoeks- en ontwikkelingspoot daarvan, te behouden voor ons land. De ‘uitwassen van het marktfundamentalisme’ moeten wat de auteurs betreft krachtiger bestreden worden, en op dat punt worden ze op hun wenken bediend: bij recente pogingen vanuit het buitenland om Unilever en (jawel) AkzoNobel over te nemen, was vrijwel de hele politiek er als de kippen bij om voor dit soort gevallen meer regulering te bepleiten. De vraag is natuurlijk waar de grens ligt tussen gezonde bescherming van assets van nationaal belang, en fout protectionisme à la Trump. De zaak Organon is in elk geval een welkome bijdrage aan de discussie over dit onderwerp, waarvan het belang in onze geglobaliseerde economie nauwelijks overschat kan worden.