Wie scheppen waarde? Waar komt welvaart vandaan? Wie onttrekken waarde? En wat betekent het begrip ‘waarde’ eigenlijk in de hedendaagse economie? Deze vragen staan centraal in De waarde van alles, het nieuwe boek van de Italiaans-Amerikaanse econome Mariana Mazzucato. Het is een bevlogen oproep tot een radicale omvorming van ons kapitalistische systeem.
Mazzucato gaat er aan het begin van haar boek meteen met een gestrekt been in. ‘Bijna vier decennia lang [heeft] een kleine elite zich vrijwel de totale baten van een groeiende economie […] toegeëigend. Is dit omdat zij zulke buitengewoon productieve leden van de samenleving zijn?’ Dat is natuurlijk een retorische vraag; Mazzucato stelt – en adstrueert dat overtuigend – dat de verdeling van de welvaart en van de risico’s die met innovatie gepaard gaan, totaal uit het lood geslagen is. Hoe kan het dat de ongelijkheid steeds verder toeneemt, dat het rendement op vermogen steeds meer uit de pas loopt met dat op arbeid, dat een kleine groep superrijken steeds rijker wordt terwijl het reële inkomen van modale werknemers al decennia stagneert? En waarom staan bijvoorbeeld de prijzen van bepaalde geneesmiddelen in geen enkele verhouding meer tot de kosten voor de ontwikkeling ervan?
Wat is waarde?
Mazzucato probeert voor deze trends een verklaring te vinden door de veranderende invulling van het begrip ‘waarde’ aan een onderzoek te onderwerpen. Ze doet dat in een tamelijk uitgebreid – en nogal taai – overzicht van de geschiedenis van de economische theorie, vanaf de mercantilisten in de zeventiende eeuw tot nu. Een keerpunt ziet ze in de waarde-opvatting die vanaf de opkomst van de neoklassieke economie gemeengoed werd, toen de begrippen ‘marginaal nut’ en ‘schaarste’ centraal kwamen te staan in het economisch denken. In die opvatting is prijs de beslissende factor bij de vaststelling van wat waardevol is. Niet langer bepaalt de waarde van iets wat de prijs ervan moet zijn: in de ‘marginalistische’ visie maakt de prijs van een product of dienst uit wat de waarde ervan is.
Met deze omkering vervaagt het verschil tussen winst en rent: tussen verdiend en onverdiend inkomen. Of er waarde (in klassieke zin) wordt toegevoegd of niet, maakt niet meer uit als het gaat om de vraag of een bepaalde economische activiteit als productief kan worden beschouwd; alles waarvoor op een markt een prijs wordt betaald, is nu per definitie van waarde. Zo ging ook financiële dienstverlening, die voorheen altijd als improductief gold, in westerse landen onderdeel uitmaken van het bruto binnenlands product (bbp). Onder meer deze veranderde waardering leidde tot een explosieve groei van de financiële sector, zeker nadat vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw allerlei vormen van regulering werden versoepeld, met name in de VS en het VK.
De rol van de overheid
De enorm gegroeide omvang van de financiële sector, het bijbehorende ‘casino-kapitalisme’ en de besmettelijke ‘financialisering’ van de reële economie die ermee samenhangt, worden door Mazzucato opgevoerd ter verklaring van de huidige exorbitante inkomensverschillen wereldwijd. Ze doet dat met solide argumenten, in lijn met eerder werk van geestverwanten als Joseph Stiglitz en Thomas Piketty. Ze pleit daarnaast voor een krachtiger rol voor de overheid, die in haar ogen ten onrechte nog steeds wordt weggezet als een geldverslindende tegenstrever van innovatie en economische groei, terwijl heel veel innovatieve diensten en producten van de afgelopen tijd juist ondenkbaar waren geweest zonder forse en risicovolle overheidsinvesteringen. Met dit laatste punt grijpt ze terug op haar vorige boek, De ondernemende staat, waarin ze betoogde dat het overheersende clichébeeld van dynamische, hippe tech-bedrijven versus de suffe, slapende overheid nodig aan herziening toe is.
Hoe nu verder?
Het beeld dat Mazzucato schetst van onze huidige economie stemt niet heel vrolijk en is ook niet nieuw – veel in dit boek is al eerder beschreven, deels door haarzelf. Haar pleidooi voor een herwaardering van de publieke sector is, zeker vanuit Angelsaksisch perspectief, tegendraads en zeer welkom. Maar hoe de ‘economie van de hoop’ waar het slothoofdstuk over gaat, in de praktijk handen en voeten moet krijgen, blijft nogal vaag. Mazzucato schrijft op het eind dat ‘het concept van waarde […] zijn geëigende plek in het middelpunt van het economisch denken [moet] terugkrijgen’ – daar kun je het na lezing van haar boek nauwelijks mee oneens zijn, maar zolang de powers that be er alle belang bij hebben om de status quo te handhaven, lijkt dat een utopisch streven. Dat neemt niet weg dat Mazzucato in dit boek belangrijke vragen stelt, de vinger op de zere plek legt en aan het inmiddels breed gevoerde debat over de inrichting van onze samenleving een waardevolle (!) bijdrage levert.