Fantoomgroei. Waarom we steeds harder werken voor steeds minder van Sander Heijne en Hendrik Noten werd een paar maanden geleden verkozen tot Managementboek van het Jaar. Het boek is ook een publiekssucces en kreeg veel media-aandacht. Reden om het eens nader onder de loep te nemen. Waarom slaat dit boek bij zoveel mensen aan?
De volgende passage uit het rapport van de jury die het boek bekroonde, geeft alvast een verklaring: ‘Fantoomgroei leest als een trein, maar resoneert nog lang na. Na één keer lezen ben je er nog niet klaar mee. Wij lazen het als jury ruim een half jaar na verschijning voor een tweede maal en constateerden dat het aan actualiteit en urgentie niet had ingeboet. Integendeel. Fantoomgroei past in de huidige tijdgeest waarin steeds meer vragen over de houdbaarheid van onze economie worden gesteld. In elke vezel van dit boek voel je dat het deze auteurs menens is.’
Het boek leest inderdaad bijzonder vlot, appeleert aan een inmiddels breed gedragen gevoel van onbehagen over de huidige staat van onze economie en is geschreven door twee gedreven auteurs die naar eigen zeggen ‘activistisch’ zijn geworden door hun pogingen een antwoord te vinden op de simpele vraag waaruit dit boek voortvloeide.
Die vraag is vervat in de ondertitel: hoe komt het dat wij, gewone werkende Nederlanders, steeds harder moeten ploeteren maar daar onder de streep steeds minder voor terugzien? Eerder onderzoek van onder meer de Rabobank had al laten zien dat de economische groei van de laatste decennia zich niet of nauwelijks heeft vertaald in een stijging van de koopkracht van modale gezinnen. De winsten van ondernemingen daarentegen, en het rendement op vermogens, zijn in die periode geëxplodeerd. Parallel daaraan is de publieke sector (zorg, onderwijs, politie) uitgehold en is mondiaal de ongelijkheid tussen rijk en arm toegenomen. Over de klimaatcrisis en de vergaande aantasting van de biodiversiteit hebben we het dan nog niet eens.
Neoliberalisme
Heijne en Noten komen, in het kielzog van inmiddels bekende auteurs als Piketty, Mazzucato en Raworth, tot de conclusie dat het sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw door veel westerse regeringen omarmde neoliberalisme de grote boosdoener is. De combinatie van deregulering, privatisering, forse bezuinigingen en sanering van de overheid heeft ervoor gezorgd dat, simpel gezegd, het Grote Geld vrij spel kreeg terwijl het voor de gewone man steeds moeilijker werd de eindjes aan elkaar te knopen. Uiteenlopende verschijnselen als de subprime-crisis, de huidige gekte op de woningmarkt, de doorgeslagen flexibilisering van de arbeidsmarkt en de telkens maar dalende arbeidsinkomensquote zijn allemaal te herleiden tot de navolging van de ideeën van economen als Hayek en Friedman door regeringen wereldwijd, met natuurlijk die van Ronald Reagan en Margaret Thatcher voorop. Ook in Nederland volgden we deze lijn vanaf het eerste kabinet-Lubbers en het veelgeroemde (maar nu dus ook kritisch bekeken) Akkoord van Wassenaar, waarin de vakbonden onder leiding van de latere premier Kok langdurige loonmatiging beloofden in ruil voor behoud van werkgelegenheid.
Hoe nu verder?
Inmiddels bestaat er – mede dankzij de coronacrisis – een vrij brede consensus dat ‘de markt’ niet alle problemen op kan lossen, dat een sterke overheid van levensbelang is en dat een verdere ‘financialisering’ van de economie moet worden voorkomen. Maar hoe ga je verder? Welke alternatieven zijn er voor de manier waarop we nu onze samenleving en onze economie hebben ingericht, die inderdaad in veel opzichten failliet genoemd kan worden?
De analyse van Heijne en Noten snijdt absoluut hout en bouwt, zoals gezegd, voort op gedegen onderzoek van anderen. Maar hun bevindingen leiden niet tot veel concrete ideeën over hoe dan wél moet, ook al hebben ze het aan het eind van het boek zelf over ‘ingrijpende voorstellen’. Daarmee doelen ze dan met name op het afschaffen van het begrip bbp en het opnieuw definiëren van wat ‘economie’ eigenlijk betekent. Verder pleiten ze voor collectief eigenaarschap en de coöperatie als ondernemingsvorm, voor het opwaarderen van stakeholder value ten koste van aandeelhouderswaarde en voor het vrij baan geven aan ondernemende, zelfbewuste en betrokken burgers. Daar kun je allemaal nauwelijks tegen zijn als je inderdaad met de ‘fantoomgroei’ van de laatste jaren af wilt rekenen. Maar of het voldoende is om het tij te keren, kun je bewijfelen. Te hopen valt in elk geval dat zoveel mogelijk mensen dit boek zullen lezen, zodat ze tenminste van de ernst van de problemen doordrongen raken.