Boekrecensie: Wie krijgt wat – en waarom

SIS Finance > Insights > Nieuwsbrief > Nieuwsbrief november 2015 > Boekrecensie: Wie krijgt wat – en waarom

Markten zijn overal. Of liever gezegd, je kunt elke plek waar tussen mensen transacties tot stand komen, als een markt beschrijven. Dat is een van de uitgangspunten van Nobelprijswinnaar Alvin E. Roth in zijn nieuwste boek Wie krijgt wat – en waarom. In zijn boek gaat Roth na hoe een aantal van die markten werken, en – vooral – hoe ze verbeterd kunnen worden.

 

Roth is hoogleraar economie aan Harvard en Stanford, en hij is een autoriteit op het gebied van speltheorie en marktontwerp, met een bijbehorende voorkeur voor wiskundige modellen en experimentele economie. Je zou denken dat dit profiel een boek op zou leveren vol abstracte beschouwingen over theoretische problemen, zonder al te veel verband met de reële economie, laat staan de dagelijkse werkelijkheid. Maar niets blijkt minder waar: de experimenten waar Roth bij betrokken is geweest, hebben juist grote impact gehad op de levens van tienduizenden Amerikanen. Roth pleit ervoor dat economen, net als hijzelf, zich meer als ‘ingenieur’ gaan gedragen, uit hun ivoren toren komen en beter hun best doen om problemen in de echte wereld op te lossen. Een pleidooi waar je het alleen maar mee eens kunt zijn.

 

Koppelingsmarkten

Wat zijn nu de markten waar Roth zich over buigt? Hij benoemt ze als ‘koppelingsmarkten’, dat zijn markten waarbij (anders dan bij commodities) de prijs niet de bepalende factor is in de transactie, of zelfs helemaal geen rol mag spelen. Het gaat in deze markten om een vaak ingewikkelde en subtiele ‘match’ tussen vraag en aanbod, waarbij zowel de aantrekkelijkheid als de belangstelling van beide partijen voor elkaar cruciaal zijn. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de huwelijksmarkt, maar ook aan de arbeidsmarkt, veilingen, online marktplaatsen als Airbnb en Uber, of de ‘markt’ voor schaarse plekken op populaire middelbare scholen of universiteiten. Heel veel van deze ‘gestructureerde koppelingsomgevingen’ (p. 13) komen in het boek aan bod; Roth legt in helder en precies proza uit wat ze anders maakt dan andere markten, en wat er bij hun functioneren zoal mis kan gaan.

De nadruk in het boek ligt op twee markten waarvan Roth, samen met een aantal collega’s, het ontwerp op een beslissende manier heeft verbeterd. De ene betreft de matching-systemen die in New York en in Boston de toewijzing regelen van leerlingen aan scholen in het openbaar onderwijs. Beide systemen werkten niet goed, om verschillende redenen: in New York was er sprake van congestie, doordat het te veel tijd kostte om met ieders individuele voorkeuren rekening te houden, in Boston liep het spaak doordat er te veel gewicht werd toegekend aan de eerste voorkeur van ouders, waardoor veel mensen hun voorkeurslijsten strategisch gingen invullen en niet meer eerlijk durfden te zijn over wat ze nu echt het liefst wilden voor hun kind. Beide problemen werden door Roth c.s. ondervangen met de introductie van een nieuwe set regels, een variant op het ‘uitgestelde acceptatie-algoritme’ dat mede-Nobelprijswinnaar Lloyd Shapley samen met David Gale al eerder had ontwikkeld. De principes van dit algoritme worden (pas) op p. 175 van het boek uit de doeken gedaan – ze blijken van een onverwachte eenvoud, en het is verbluffend dat de complexe toewijzingssystemen in beide Amerikaanse steden dankzij deze simpele principes zo enorm verbeterd zijn.

De tweede ‘markt’ waarvan Roth de spelregels ingrijpend heeft veranderd, is wat hij noemt de ‘nieruitwisselingsmarkt’ in de VS. Door in een uitwisselingscentrum op een slimme manier donoren en nierpatiënten aan elkaar te koppelen, heeft hij ertoe bijgedragen dat op dit moment duizenden mensen per jaar méér een donornier kunnen krijgen dan voorheen. Dat scheelt jaarlijks honderden mensenlevens, en vele miljoenen dollars aan niet langer noodzakelijke dialysebehandelingen. Ook hier volstond het om met behulp van relatief eenvoudige regels het bestaande ‘marktontwerp’ te verbeteren. Het grootste probleem was eigenlijk nog het meekrijgen van artsen, ziekenhuizen, verzekeraars en andere belanghebbenden – zoals Roth zelf zegt: ‘Op verschillende manieren bleken de politieke en organisatie-kwesties moeilijker op te lossen dan de problemen met het programmeren van software’ (p. 66).

 

Mensenwerk

Op meer plaatsen in het boek blijkt dat Roth, ook al komt hij uit de hoek van hard-core wetenschap en techniek, oog heeft voor de menselijke aspecten van zijn vak. Hij is niet blind (en heeft ook begrip) voor de vertraging die de invoering van nieuwe spelregels op kan lopen door politiek gedoe, gevestigde belangen of cultureel bepaalde vooroordelen. Hij vergelijkt markten in het slothoofdstuk met talen: beide zijn ‘gereedschap aan de hand waarvan we ons organiseren, met elkaar samenwerken, afstemmen, concurreren en uiteindelijk uitmaken wie wat krijgt’ (p. 277). Juist die verwantschap met talen verklaart ook waarom het af en toe zo moeilijk is om evidente verbeteringen doorgevoerd te krijgen, en ‘dat we soms moeten voortstrompelen met slechte ontwerpen, zoals de rare spelling van het Frans of Engels’ (p. 280). Niettegenstaande deze typische ingenieursoprisping is Roth uiteindelijk optimistisch; markten zijn immers geen natuurverschijnsel, maar mensenwerk, en je kunt ze dus wel degelijk met gerichte ingrepen beïnvloeden. Laten we hopen dat de intelligentie en het morele kompas van mensen als Alvin Roth beleidsmakers wereldwijd bij dit soort ingrepen tot inspiratie zullen dienen.